Zodra Wittgenstein vrijkwam, in augustus 1919, maakten hij en Russell plannen om elkaar te zien en de Tractatus te bespreken. Maar een Oostenrijkse oorlogsvrijwilliger naar Engeland halen? Bovendien had Wittgenstein zijn volledige – niet onaanzienlijke – vermogen weggeschonken aan zijn nog enige levende broer en zijn zussen (met uitzondering van Margarethe, die van het Klimtportret, die ondertussen met een rijke Amerikaan was getrouwd en al rijk genoeg werd bevonden).
Russell had ondertussen zijn positie verloren in Cambridge en was zelfs gevangen gezet geweest wegens zijn uitgesproken pacifistische activisme. Hij hoopte niettemin dat de regering hem tot in Den Haag zou laten gaan…
Russell laat Wittgenstein weten dat hij “very very much impressed [was] by it, though whether it is definitive I don’t yet feel sure.”
Nadat ze elkaar een week in december hadden gezien, schreef Russell aan zijn vroegere maîtresse vanuit Den Haag:
I feel sure it is a really great book, though I do not feel sure it is right. I told him I could not refute it, and that I was sure it was either all right or all wrong, which I considered the mark of a good book; but it would take me years to decide this. This of course didn’t satisfy him, but I couldn’t say more.
I had felt in his book a flavour of mysticism, but was astonished when I found that he has become a complete mystic.
[…] I think (though he wouldn’t agree) that what he likes best in mysticism is its power to make him stop thinking.
Bertrand Russell aan Lady Ottoline Morrell, 20.12.1919
Russell stemde er toch mee in om een inleiding te schrijven die de publicatie van het boek te vergemakkelijken. Die liet even op zich wachten. Toen Wittgenstein ze in maart 1920 kreeg, bedankte hij Russell maar :
Ich bin mit so manchem darin nicht ganz einverstanden; sowohl dort, wo Du mich kritisierst, als auch dort, wo Du bloß meine Ansicht klarlegen willst.
Ludwig Wittgenstein aan Bertrand Russell, 09.04.1920
Ik ga ervan uit dat Wittgenstein daarom de inleiding niet wilde laten drukken door Reclam maar enkel “ter oriëntering” voor de uitgever had meegestuurd – ook al legt hij de schuld bij de Duitse vertaling van Russells “fijne Engelse stijl”:
was übrig blieb war Oberflächlichkeit und Mißverständnis.
Ludwig Wittgenstein aan Bertrand Russell, 06.05.1920
Russell antwoordde grootmoedig:
I don’t care twopence about the introduction but I shall be really sorry if your book isn’t printed.
Bertrand Russell aan Ludwig Wittgenstein, 01.07.1920
Uiteindelijk maakte Wilhelm Ostwald een nieuwe Duitse vertaling van Russells inleiding voor zijn ‘roofdruk’, die zonder de toestemming van Wittgenstein verscheen.
I am sorry, as I am afraid you won’t like that, but as you will see from his letter, it can’t be helped.
Bertrand Russell aan Ludwig Wittgenstein, 05.11.1921
Wittgenstein was ondertussen, na een zomer als hulptuinier in het klooster Klosterneuburg in de buurt van Wenen, aan een niet erg geslaagde loopbaan als schoolmeester op het Oostenrijkse platteland begonnen…
Russells inleiding begint opnieuw met twijfels aan “the ultimate truth” van de Tractatus en eindigt het overzicht van diens inhoud met “the Mystical” – waar Russell enigmatisch tussen haakjes aan toevoegt: “(das Mystische)”. Die draad trekt hij door in het vervolg van de tekst. Russell bouwt zijn inleiding op als een exposé van Wittgensteins doorgaans onaanvechtbare bijdragen tot de logica waaraan hij telkens een filosofische toepassing vasthangt die net iets meer twijfel oproept.
In het eerste deel, aldus Russell, gaat Wittgenstein op zoek naar de voorwaarden van een logische perfecte taal:
what relation must one fact (such as a sentence) have to another in order to be capable of being a symbol for that other?
[…] A logically perfect language has rules of syntax which prevent nonsense, and has single symbols which always have a definite and unique meaning.
Russell beschouwt de afbeeldingstheorie als misschien de meest fundamentele these van Wittgensteins theorie.
That which has to be in common between the sentence and the fact cannot, he contends, be itself in turn said in language. It can, in his phraseology, only be shown, not said, for whatever we may say will still need to have the same structure.
[…] He compares linguistic expression to projection in geometry. A geometrical figure may be projected in many ways: each of these ways corresponds to a different language, but the projective properties of the original figure remain unchanged whichever of these ways may be adopted. These projective properties correspond to that which in his theory the proposition and the fact must have in common, if the proposition is to assert the fact.
Russell verwijst uitdrukkelijk naar TLP 3.1432, en legt hier alvast de link naar de filosofie:
Mr. Wittgenstein maintains that everything properly philosophical belongs to what can only be shown, or to what is in common between a fact and its logical picture. It results from this view that nothing correct can be said in philosophy.
Russell legt vervolgens uit hoe Wittgenstein tot een algemene zinsvorm komt in termen van de gegeven Elementarsätze en Sheffers “not-p and not-q“. “Very interesting” is dat Wittgenstein erin slaagt de constructie uit te breiden tot zinsfuncties, i.e. functies waarvan de verschillende waarden zinnen voorstellen zoals “x is human“, door Sheffers operator te veralgemenen tot een gelijktijdige (N-)ontkenning van alle zinnen die uit de functie voorkomen.
Wittgenstein’s method of dealing with general propositions [i.e.“(x).fx”and“(∃x).fx”]differs from previous methods by the fact that the generality comes only in specifying the set of propositions concerned, and when this has been done the building up of truth- functions proceeds exactly as it would in the case of a finite number of enumerated arguments p, q, r, …
Een toepassing van die algemene constructie, en in het bijzonder van het feit dat er uit een elementaire zin niets kan worden afgeleid, is dat ieder geloof in causaliteit bijgeloof is “in Wittgenstein’s logic“.
Bij de bespreking van namen en objecten Russell komt kort terug — “to expound it, not to pronounce upon it” — op hun discussies van tien jaar daarvoor: er is geen goede manier om te praten over de totaliteit der dingen, enkel over afgebakende delen van de wereld. Die overwegingen leiden dit keer tot de “somewhat curious discussion” van solipsisme.
De psychologie komt aan bod wanneer het over uitspraken als “A gelooft p” gaat. Russell legt de lezer uit dat Wittgenstein het oneens is met zijn eigen theory over “the logical form of belief, i.e. what is the schema representing what occurs when a man believes.“
A proposition, considered as a fact on its own account, may be a set of words which a man says over to himself, or a complex image, or train of images passing through his mind, or a set of incipient bodily movements. It may be any one of innumerable different things. […] What is relevant to logic is that common element among all these facts, which enables him, as we say, to mean the fact which the proposition asserts. To psychology, of course, more is relevant; for a symbol does not mean what it symbolizes in virtue of a logical relation alone, but in virtue also of a psychological relation of intention, or association, or what-not. The psychological part of meaning, however, does not concern the logician. What does concern him in this problem of belief is the logical schema. It is clear that, when a person believes a proposition, the person, considered as a metaphysical subject, does not have to be assumed in order to explain what is happening. What has to be explained is the relation between the set of words which is the proposition considered as a fact on its own account, and the “objective” fact which makes the proposition true or false.
De structuur die het feit en de propositie als beeld van dat feit gemeen hebben is evenwel niet zelf onder woorden te brengen.
Everything, therefore, which is involved in the very idea of the expressiveness of language must remain incapable of being expressed in language, and is, therefore, inexpressible in a perfectly precise sense. This inexpressible contains, according to Mr. Wittgenstein, the whole of logic and philosophy.
[…] What causes hesitation is the fact that, after all, Mr. Wittgenstein manages to say a good deal about what cannot be said, thus suggesting to the sceptical reader that possibly there may be some loophole through a hierarchy of languages, or by some other exit.
Het grootste vraagstuk ten slotte dat Russell achterlaat met “a certain sense of intellectual discomfort” is het puur logische probleem van algemene uitspraken als f x. Wittgensteins beperkte kijk op de wereld in TLP 6.45 laat immers niet toe om over de totaliteit van de mogelijke waarden van de variabele x te spreken, behalve dat dat behoort tot het mystieke, aldus Russell. Hij verwijst opnieuw naar de neushoorn in de kamer:
This is expressly argued when Mr. Wittgenstein denies that we can make propositions as to how many things there are in the world, as for example, that there are more than three.
Russell suggereert dat je misschien niets kan zeggen over de structuur van een taal in die taal maar dat er een andere taal kan zijn die handelt over de structuur van die eerste taal, met opnieuw een eigen structuur waarover een derde taal uitspraken kan doen enzovoort.
Mr. Wittgenstein would of course reply that his whole theory is applicable unchanged to the totality of such languages. The only retort would be to deny that there is any such totality. The totalities concerning which Mr. Wittgenstein holds that it is impossible to speak logically are nevertheless thought by him to exist, and are the subject-matter of his mysticism. The totality resulting from our hierarchy would be not merely logically inexpressible, but a fiction, a mere delusion, and in this way the supposed sphere of the mystical would be abolished. Such a hypothesis is very difficult, and I can see objections to it which at the moment I do not know how to answer. Yet I do not see how any easier hypothesis can escape from Mr. Wittgenstein’s conclusions. Even if this very difficult hypothesis should prove tenable, it would leave untouched a very large part of Mr. Wittgenstein’s theory, though possibly not the part upon which he himself would wish to lay most stress.
Wittgenstein kon moeilijk verwacht hebben dat Russell de Tractatus volledig omarmd zou hebben zoals bedoeld en de ideale inleiding zou schrijven. Maar ook de logica had Russell niet helemaal begrepen. In juni 1919 krijgt de nog altijd krijgsgevangen Wittgenstein Russells meet recente boek, Introduction to Mathematical Philosophy in handen. De ontgoocheling is groot.
Lieber Russell!
Vor einigen Tage schickte ich Dir mein Manuskript durch Keynes’s Vermittelung. Ich schrieb damals nur ein Paar Zeilen für Dich hinein. Seither ist nun Dein Buch ganz in meine Hände gelangt und nun hätte ich ein großes Bedürfnis Dir einiges zu schreiben. – Ich hätte nich geglaubt, daß das, was ich vor 6 Jahren in Norwegen dem Moore diktierte an Dir so spurlos vorübergehen würde. Kurz ich fürchte jetzt, es möchte sehr schwer für mich sein mich mit Dir zu verständigen. Und der geringe Rest von Hoffnung mein M.S. könne Dir etwas sagen, ist ganz verschwunden.
Ludwig Wittgenstein aan Bertrand Russell, 12.06.1919
Zes jaar daarvoor had Wittgenstein immers al een harde kern van zijn ontdekkingen in de logica met G.E. Moore in Noorwegen besproken en gedicteerd. Maar Russell geeft toe dat hij er geen touw vast aan had kunnen knopen.
It is true that what you dictated to Moore was not intelligible to me, and he would give me no help.
Bertrand Russell aan Ludwig Wittgenstein, 21.06.1919
Kunnen wij nog iets leren uit die Notes on Logic?